Bron: VOC 1-2025
TANKS
Tanks
De gepantserde vuist van de landmacht
Kolonel Hans van Dalen & Luitenant-kolonel b.d. Ed Westerhuis
Aan het einde van de Koude Oorlog had de Koninklijke Landmacht 12 tankbataljons en 4 verkenningsbataljons in de slagorde met in totaal meer dan 900 gevechtstanks. Voor de huidige generatie is het geschiedenis. Dit artikel blikt terug op deze periode en behandelt in het kort de introductie, opbouw, modernisering en afschaffing van dit belangrijke wapensysteem, en de voorgenomen wederinvoering van tanks in het Nederlandse leger. De auteurs beogen met dit artikel inzicht te geven in de beweegredenen waarom de leiding van de Koninklijke Landmacht bepaalde ’tankbesluiten’ nam. Deze opfrissing van het collectieve geheugen kan bijdragen om in de toekomst geen politiek opportunistische beslissingen meer te nemen, maar weloverwogen tactische operationele keuzes te maken rondom belangrijke wapensystemen.
Vechtwagens in Nederlands-Indië
De eerste Nederlandse tanks deden niet hun intrede in Nederland, maar in voormalig Nederlands-Indië in het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL). Reeds voor de oorlog met Japan werd geëxperimenteerd met ‘vechtwagens’, zoals de tanks binnen het KNIL destijds werden genoemd, en werd er getracht een bataljon vechtwagens op te richten. Helaas konden de gedane vechtwagen-bestellingen in Engeland, de Verenigde Staten en Zuid-Afrika niet tijdig worden uitgevoerd, zodat slechts enkele vechtwagens Java bereikten. Deze werden samengevoegd in een ‘Mobiele Eenheid’ en na de Japanse inval in de strijd geworpen. In de slag bij Soebang en rond de Tjiater-pas (maart 1942) delfden ze het onderspit tegen de Japanse invasietroepen.
Een Marmon-Herrington tank bestemd voor het KNIL. Tijdens de Japanse inval waren nog niet alle bestelde tanks geleverd, waardoor het formeren van een volledig bataljon onmogelijk werd. Te weinig en te laat. De wel aanwezige tanks werden in maart 1942 ingezet bij de strijd bij Soebang en de Tjiater-pas.
Na de Tweede Wereldoorlog werden door het KNIL vier vechtwagen eskadrons opgericht. De eskadrons werden allemaal uitgerust met van de Britten overgenomen Amerikaanse lichte Stuart tanks. Met deze tanks werden de eerste twee eskadrons in maart en april 1946 uitgerust en enkele maanden later ook het 3e en 4e eskadron. De officiële oprichtingsdatum was voor alle eskadrons hetzelfde, namelijk 15 mei 1946. Vanwege uitputting en verlof tegoeden werd besloten om de KNIL-eskadrons vechtwagens af te lossen door eenheden van de Koninklijke Landmacht (KL). Een aantal Stuart tanks was intussen door Nederland aangekocht en naar Amersfoort gedirigeerd voor opleidingen op de Bernhardkazerne. In maart 1948 vertrokken vier nieuwe zelfstandige tankeskadrons vanuit Nederland. Dit waren het 5e t/m 8e Eskadron Vechtwagens. Na afloop van de 1e Politionele Actie, werden de tanks en andere voertuigen van de KNIL-vechtwagen eskadrons overgenomen door personeel van de in Nederland samengestelde eskadrons. Na de onafhankelijkheid van Indonesië en de hiermee gepaard gaande opheffing van het KNIL, bleven veel Stuart-tanks achter in Indonesië.
Een M3 Stuart tank tijdens de Politionele Acties in voormalig Nederlands-Indië. De eerste Stuart tanks werden in 1946 door het Koninklijk Nederlands Indisch Leger (KNIL) overgenomen van het Britse ’11th Prince Albert Victor’s Own Cavalry’ regiment.
Vechtwagens in Nederland
Terug in Nederland richtte de leiding van de Koninklijke Landmacht zich op de verdediging van Nederland in bondgenootschappelijk verband en probeerde men de lessen uit de Tweede Wereldoorlog toe te passen. Dienstplicht werd stringenter toegepast en oefeningen werden vaker groter en serieuzer uitgevoerd. Niet langer het Legerkorps (Lk), maar een divisie werd het belangrijkste formatieniveau. Maar het grootste verschil met de vooroorlogse landmacht was dat de tank zijn intrede deed. Tanks werden van de Canadezen overgenomen, die een dump in Enschede hadden ingericht. In totaal nam de landmacht in de hierop volgende jaren 192 tanks van de Canadezen over, het merendeel hiervan waren Sherman tanks. Sommigen hiervan werden naar Nederlands-Indië verscheept en weer anderen later in vuurposities ingegraven in de IJssellinie. In 1946 waren echter ook 42 Canadese RAM-2 tanks gekocht die vanuit het Verenigd Koninkrijk in juli 1946 arriveerden.
Op 16 juni 1947 werd een Proefeskadron Vechtwagens geformeerd. De eerste instructeurs hadden opleidingen in Engeland gevolgd. De eerste locatie was de Koning Willem III kazerne in Apeldoorn. Daar arriveerden in juli de eerste 4 Canadese RAM-2 tanks en 5 GMC gepantserde ¾ tonners. Eind november verhuisde men naar Kamp Bokkeduinen in Amersfoort. Het tankbestand, inmiddels uitgebreid tot 18 RAM-2 en 3 Sherman tanks, werd op de Bernhardkazerne gestald. Later verhuisde de gehele Proefafdeling naar de Bernhardkazerne en werden de eerste lichtingen dienstplichtige huzaren opgeleid. Het Proefeskadron Vechtwagens werd op 1 november 1948 voortgezet met de oprichting van het Depot Vechtwagens, een teken dat de beproeving voorbij was. Op 31 december 1949 waren al een behoorlijk aantal (voormalig Canadese) tanks aanwezig bij het Depot, namelijk 27 RAM-2 tanks, 14 Sherman tanks (meerdere types), 1 Grant ARC-II/M31 TRV bergingstank en 1 Valentine-X bruglegger.
Een RAM-2 tank (links) en een Sherman M4 tank. Het chassis van de RAM tank was gebaseerd op de Amerikaanse M3 Grant tank, maar de opbouw was ingrijpend gewijzigd. De RAM-2 was uitgerust met een 6 ponder kanon (57mm).
Vechtwagens worden tanks
Rond 1950 maakte de KL de overstap van het Engelse model naar het Amerikaanse model. De reden hiervoor was simpel, namelijk de Amerikaanse belofte om bij toetreding tot de pas opgerichte NAVO militair materieel te leveren, het Mutual Defense Assistance Program (MDAP). Onderdeel hiervan was o.a. de levering van 250 Sherman tanks. De omschakeling werd vastgelegd in de Defensienota 1950, waarbij het Legerplan 1950 het uitgangspunt vormde voor de KL. Veel oude regimenten werden opgeheven en nieuwe regimenten werden opgericht. Een onderdeel hiervan was dat de nummering van eenheden werd vervangen door namen. Bij de cavalerie betekende dit de formele introductie van de benaming: Regiment Huzaren van Boreel (RHB) en Regiment Huzaren Prins Alexander (RHPA). De beide regimentscommandogroepen kregen direct formeel een plaats in het Depot Vechtwagens. RHB zou zorgdragen voor de opleiding van verkenningseenheden en RHPA voor de tankeenheden. Het Depot Vechtwagens werd op 1 juli 1950 herdoopt in Regiment Huzaren Prins Alexander.
De eerste eenheden die op deze nieuwe manier werden opgeleid waren het 3e Verkenningseskadron en het 3e Bataljon Zware Tanks (bedoeld voor de 3e Divisie). In deze laatste eenheid zaten veel uit Nederlands-Indië teruggekeerde dienstplichtige vechtwagenbemanningen, die omgeschoold werden tijdens een 90-dagen durende herhalingsoefening. In 1951 werden echter ook de staf van een tweede tankregiment opgericht, namelijk Regiment Huzaren van Sytzama (RHvS). In 1953 vond er een nieuwe naamswijziging plaats. Depot Pantserwagens werd weer gewijzigd in Depot Cavalerie. RHB bleef verantwoordelijk voor de opleiding van verkenningseenheden, RHPA ging het personeel opleiden van de tankbataljons voor de divisies en RHvS de zelfstandige tankeskadrons voor de regimenten infanterie (later gevechtsgroepen genoemd).
Het Defensiebudget werd significant verhoogd (tot 1959 zelfs de grootste post op de Rijksbegroting) en er was een vaste verdeelsleutel van het budget over landmacht, marine en luchtmacht. Zware discussies werden gevoerd over het aantal benodigde divisies en de exacte bewapening hiervan. Men streefde naar vijf divisies en een aantal territoriale eenheden. Deze vijf divisies zouden er overigens nooit in hun geheel komen. In een divisie was een zelfstandig tankbataljon opgenomen en per infanteriebrigade een zelfstandig tankeskadron. Op het nieuw geformeerde legerkorpsniveau (waarin drie van de vijf divisies zouden worden opgenomen) was ook een zelfstandig tankbataljon voorzien, later zelfs twee (101 en 102 Bataljon Zware Tanks). Daarnaast was er een omvangrijk verkenningsbataljon opgenomen op het legerkorpsniveau. Dit was 101 Verkenningsbataljon met hierin o.a. 3 eskadrons lichte Chaffee tanks en 1 eskadron middelzware Sherman tanks. De van de Canadezen overgenomen Sherman tanks waren in slecht staat en moesten eigenlijk zo snel mogelijk worden vervangen.
Voor het formeren van het 4e Bataljon Zware Tanks werden de aanwezige Sherman tanks aangevuld met tanks uit het Mutual Defense Assistance Program (MDAP). Aankomst van de Amerikaanse Sherman tanks in de Rijnhaven van Rotterdam op 24 december 1951.
In 1948 kon de Koninklijke Landmacht in Engeland de hand leggen op 42 gebruikte lichte Chaffee tanks. Tussen 1950 en 1958 werden er via het MDAP nog eens 101 stuks verkregen. Ze werden ingedeeld bij de verkenningseenheden. Eind juli 1952 werd het 3e Bataljon Zware Tanks geformeerd (bedoeld voor de 3e Divisie). Het nam deel aan NAVO-oefeningen en was gelegerd in ’t Harde, minus één eskadron wat op Kamp Waterloo te Amersfoort bleef gelegerd vanwege plaatsgebrek. Het bataljon werd later (net zoals de rest van de 3e Divisie) mobilisabel gesteld. De tanks werden gebruikt om het 4e Bataljon Zware Tanks (RHPA) op te leiden. Op 1 juni 1953 werd dit tankbataljon onder bevel gesteld van de 4e Divisie. Het was het eerste blijvende parate tankbataljon. Gelijktijdig werden ook de zelfstandige 41e, 42e en 43e Tankeskadron (RHvS) paraat gesteld. Dit waren dus de zelfstandige tankeskadrons van de infanteriedivisies. Zowel het bataljon als de zelfstandige tankeskadrons waren met Sherman-tanks (afkomstig uit MDAP) uitgerust. Intussen was voor de mobilisabele 5e Divisie ook het 5e Bataljon Zware Tanks geformeerd.
Jaren vijftig: nieuwe tanks en reorganisaties
Met MDAP-hulp werden er tussen 1953 en 1956 591 Britse Centurion tanks ingevoerd. Eigenlijk 592 tanks, maar één Centurion tank was op de Leusderheide door brand verloren gegaan. De Centurion tanks vervingen de Canadese RAM-2 en Amerikaanse Sherman tanks. Voor de lichte Chaffee-tank werd voorlopig geen vervanger gezocht. In het voorjaar 1953 stroomde de nieuwe Centurion Mk5 tank vervolgens in bij de parate tankeenheden. Het nieuwe 20 ponder kanon (84mm) van de Centurion was de oorzaak dat het tankschietterrein bij Oldebroek niet langer voldeed en men naar het ons bekende Bergen-Hohne moest gaan uitwijken. Omdat er te weinig Centurions waren, bleef de Sherman tot de opheffing in 1960 in gebruik bij het 102e Bataljon Zware Tanks (voorkomend uit 2e Bataljon Zware Tanks). In de periode 1959-1960 werden nog eens 70 Centurion Mk7 tanks ingevoerd. Deze konden vanwege onderhoudstechnische redenen niet gemengd worden met de Mk5 tanks. 31, 32 en 33 Tankeskadron werden daarom uitgerust met de Centurion Mk 7. In 1961 gingen ze naar 51 Tankbataljon en twee jaar later naar 52 Tankbataljon.
Tussen 1953 en 1956 werden dankzij het Mutual Defense Assistance Program 592 Britse Centurion Mk5 tanks ingevoerd. Door brand op de Leusderheide ging al snel één tank verloren.
In 1958 werd de Rijn-IJssellinie verlaten en verschoof de NAVO-verdedigingslinie naar het Oosten. KL-eenheden werden vervolgens in Duitsland gelegerd. Deze voorwaartse verdediging, mechanisatie en motorisering maakten het nodig om duurdere materiaalaankopen te doen, zoals de AMX-13 lichte tank, M-113 verkenningsvoertuigen en DAF YP-408 pantserinfanteriewielvoertuigen. Ook was er meer technische personeel nodig en deden tactische nucleaire wapens hun intrede op divisie niveau. De mobiliteit en de zelfstandigheid van de (infanterie) divisies werd vergroot door de regimentsstaven op te heffen en te vervangen door gevechtsgroepstaven. Dit werd de ‘Atoom’ divisie genoemd. Per divisie kwamen nu 7 bataljons infanterie en 2 tankbataljons. Eén bataljon tanks was bedoeld ter versterking van de infanteriebataljons in front, terwijl het tweede tankbataljon bedoeld was voor de divisietegenaanval. In de divisietroepen was verder nog een verkenningsbataljon aanwezig. Dit plan werd nooit gerealiseerd, vanwege geldgebrek en omdat er te weinig manschappen waren. Wat overbleef was het 1e Legerkorps (1 Lk) met de 1e en 4e Divisie (met elk drie gevechtsgroepstaven en divisietroepen) en de 5e Divisie als reserveformatie. Hiernaast bleven nog afzonderlijk de oude drie gevechtsgroepstaven van de opgeheven 3e Divisie (31, 32 en 33) in de organisatie. Dus in totaal 6 tankbataljons (2 per divisie) en 3 verkenningsbataljons (1 per divisie), waarvan een deel mobilisabel was.
Chaffee verkenningstanks op het nulpunt van het Cavalerie Schietkamp Vlieland (CSK). Het zuidwestelijk deel van het eiland was van 1956 tot 2004 in gebruik voor tankschietoefeningen van september tot en met april. Het kamp is inmiddels afgebroken.
Omdat inmiddels naast de 4e Divisie ook de 1e Divisie ‘7 December’ was opgericht (of beter gezegd: teruggekeerd uit Nederlands-Indië) waren er dus 4 parate tankbataljons nodig en 2 mobilisabele bataljons. De eerste 2 parate bataljons waren het al bestaande 4e Bataljon Zware Tanks wat nu 4e Bataljon Tanks werd en ingedeeld bleef bij RHPA. Nieuw opgericht werd het 11e Tankbataljon (RHvS, een samenvoeging van de bestaande 41, 42 en 43 Tankeskadron). Daarnaast werd begonnen met het oprichten van een derde tankbataljon, namelijk 101 Tankbataljon (RHPA). Deze eenheid kon pas aan voldoende tanks komen toen het (tank) E-eskadron van 102 Verkenningsbataljon werd toegevoegd. Het vierde mobilisabele tankbataljon zou 42 Tankbataljon worden.
Een bemanning van een Centurion Mk5 tank van 101 Tankbataljon met volledige uitrusting gereed voor inspectie.
Jaren zestig
De toenemende conventionele bewapening van het Warschau Pact was aanleiding om begin jaren zestig weer een nieuwe divisiestructuur in te voeren. Dit heette de ‘Landcent-divisie’. De brigade structuur deed zijn intrede met per divisie 2 pantserinfanteriebrigades (met drie pantserinfanteriebataljons, een tankbataljon en een verkenningseskadron) en één pantserbrigade (met twee tankbataljons, een pantserinfanteriebataljon en een verkenningseskadron) en bij de divisie troepen een verkenningsbataljon. Deze structuur zou in grote lijnen tot eind jaren negentig gehandhaafd blijven.
Bij deze reorganisatie vielen aanvankelijk de mobilisabele 5e Divisie en de nog bestaande 31, 32 en 33 gevechtsgroepen uit de boot, evenals de hierin zittende drie lichte verkenningseskadrons. In 1963 en 1964 werden de gevechtsgroepen van de 5e Divisie en de 31e, 32e en 33e Gevechtsgroep echter ook tot brigades omgevormd en opgenomen in het Commando Ondersteunings Strijdkrachten (OSK), wat later weer Commando Legerkorps Achtergebied werd genoemd. Omdat de Duitse strijdkrachten steeds beter georganiseerd werden en hun eigen achtergebied konden beschermen, werden halverwege de jaren zestig de 31e, 32e en 33e Brigade opgeheven, evenals de hierin opgenomen verkenningseskadrons.
Het enige Nederlandse tankbataljon dat tijdens de Koude Oorlog de tanks had voorzien van camouflagekleuren, was 101 Tankbataljon RHPA. Het bataljon had een vooruitziende blik.
De verplaatsing van de eenheden van 1 Lk naar het gebied van verantwoordelijkheid op de Noord-Duitse Laagvlakte werd bij oorlogsdreiging gedekt door vooruitgeschoven verkenningseenheden, namelijk de 121e Lichte Brigade met hierin o.a. 102 en 103 Verkenningsbataljon en een drietal commandotroepen compagnieën. De taak van 121e Lichte Brigade werd in 1963 opgeheven en overgenomen door een permanent in Duitsland gelegerde versterkte 41 Pantserbrigade. De versterking bestond o.a. uit 103 Verkenningsbataljon. Het 4e Tankbataljon werd omgenummerd naar 41 Tankbataljon en in Bergen-Hohne gelegerd, maar het tweede tankbataljon van deze brigade, 42 Tankbataljon, bleef mobilisabel.
AMX-13 tanks en ONDAS
In deze periode werden ook nieuwe pantservoertuigen en tanks aangekocht. De keuze viel op het Nederlandse DAF pantserwielvoertuig YP-408 en de Franse lichte AMX-13 tank. Deze laatste omdat het Israëlische leger hiermee in Sinaï-veldtocht van 1956 goede ervaringen had opgedaan. Voor de cavalerie betekende dit de aanschaf van 131 lichte tanks ter vervanging van de Chaffeetanks bij de twee verkenningsbataljons van de divisies (ieder 18 stuks) en de zes Zelfstandige (brigade) Verkennings Eskadrons (ieder ZVE 6 stuks). Van deze ZVE’n waren er vijf paraat en één mobilisabel. De eerste drie AMX-13 tanks kwamen in september 1962 in Nederland aan, drie maanden te laat. Er werden bij de AMX-tanks haarscheurtjes in de constructie vastgesteld, waarop de Bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS), luitenant-generaal A.V. van de Wall Bake de invoering opschortte. Franse technici werden naar Nederland gehaald voor herstelwerkzaamheden. Pas op 1 februari 1965 werd de uitlevering en indeling hervat. De problemen met de AMX-tanks werden overigens ook veroorzaakt door gebruikersfouten.
De Franse lichte AMX-13 tank was een revolutionair ontwerp met een scharnierbare toren met een 105 mm kanon. Wat de AMX tot een geschikte verkenningstank maakte, was een laag gewicht en een aanzienlijke vuurkracht.
Als laatste werden de verkenningsvoertuigen van de verkenningseenheden gemoderniseerd. Aanvankelijk was het bedoeling de YP-104 of AMX-voertuigen hiervoor te gebruiken, maar beide voertuigen voldeden niet. De keuze viel daarna op de Amerikaanse M-113 familie en de M-113 C”&”R (met .50 mitrailleur) verving de verkenningsjeeps. Elk verkenningsbataljon kreeg er 50 en elk verkenningseskadron 16 stuks. Tot dezelfde voertuigfamilie behoorden ook de M-106 A1 (gepantserde mortierdrager), de M577 A1 (commandowagen) en M578 (bergingsvoertuig), die ook bij de verkenningseenheden werden ingedeeld.
Op 1 november 1962 ging de cavalerie bovendien als eerste over van het ‘Filler’ naar het ‘ONDAS’ systeem (Onderdeels Aanvullings Systeem). Dat betekende dat militairen niet meer individueel als aanvulling naar parate eenheden werden gestuurd (iedere twee maanden werd 1/8 van het personeelsbestand vervangen), maar in opgeleid onderdeelsverband. De bemanningen voor de tank- en verkenningseskadrons werden hiertoe op de Bernhardkazerne in Amersfoort in eskadronsverband opgeleid, waarbij tijdens de laatste twee maanden het dienstplichtig kader werd ingeschoven. De diensttijd was begin jaren zestig nog altijd een respectabele 24 maanden. In de jaren 1965-1967 werd die stapsgewijs teruggebracht tot 16 maanden. Het ONDAS-systeem maakt de paraatstelling van een vierde tankbataljon mogelijk. Naast 101, 11 en 41 werd nu ook 43 Tankbataljon paraat gesteld en ging deel uitmaken van de 41e Pantserbrigade in Duitsland.
Een Centurion Mk7 tank met een 105 mm kanon en een .50 Ranging Machine Gun van 43 Tankbataljon bij een overgang van de rivier de Hunte tijdens een oefening in voormalig West-Duitsland.
Flexible Response
De NAVO ging eind jaren zestig over naar een andere strategie. Die verlegde het zwaartepunt van nucleaire oorlogvoering naar conventionele oorlogvoering, zodat er een grotere variatie aan passende antwoorden op de uitdagingen van het Warschau Pact kon worden gegeven. Dit leidde tot een herstructurering van het legerkorps. Onder meer werden de divisietroepen afgeschaft. Deze werden opgeheven of verschoven naar het legerkorpsniveau. Artillerie-eenheden werden bijvoorbeeld in de legerkorpsartilleriegroep opgenomen. De beide verkenningsbataljons bleven echter behouden en onder divisiebevel gesteld. 102 Verkenningsbataljon bij de 1e Divisie en 103 Verkenningsbataljon bij de 4e Divisie (maar tijdelijk onder bevel 41e Pantserbrigade). De tankbataljons bleven ongewijzigd. Er waren er inmiddels acht, waarvan zeven ingedeeld bij vijf brigades en één bleef vooralsnog op legerkorps niveau, want de zesde brigade was nog niet geheel gemechaniseerd.
Invoering van de Leopard-1 tank
Tussen 1953 en 1960 waren er 591 Centurion tanks ingestroomd en ingedeeld bij de tankbataljons van de 1ee en 4e Divisie. In 1960 maakte de Britse regering echter bekend de Centurion tank uit de bewapening te nemen. Dit had tot gevolgd dat ook Nederland eerder dan het geplande jaar 1970 een opvolger moest zoeken. In 1963 besloot de Britse regering toch langer door te gaan met de Centurion tank, waardoor ook in Nederland de tank nog tenminste tot 1972 mee kon gaan. De BLS protesteerde omdat hij de Centurion te zeer verouderd vond en niet meer opgewassen tegen de Warschau Pact tanks. De Centurion Mk5 kreeg daarom in 1966 en 1967 een upgrade. Bij 275 Centurions werd het 20 ponder kanon door een 105 mm kanon vervangen. Ook werd een coaxiale .50 ‘Ranging Machine Gun’ geïnstalleerd, waardoor de afstandsmeting werd verbeterd. Verder werden nadien de motoren verbeterd en automatische versnellingsbakken geïnstalleerd. Er werd gestudeerd op een opvolger. Dit zou eerst de Amerikaanse Main Battle Tank ’70 worden, maar die kwam te laat en was te duur. Bleven over de Britse Chieftain en Duitse Leopard-1 tank. Op 15 oktober 1968 koos de Legerraad voor de Leopard-1 tank (39,5 ton en met een 105 mm kanon). Deze lichtere tank was sneller, beweeglijker en minder onderhoudsgevoelig, wat de doorslag gaf. Ook waren er gunstige compensatievoorwaarden voor de Nederlandse industrie.
Voorjaar 1968. Beproevingen van de Britse Chieftain tank en de Duitse Leopard-1 tank door het Detachement Beproevingen Voertuigen (DBV) op de Vlasakkers en de Leusderhei. De keus viel op de Duitse Leopard-1 tank. Er werden er 468 aangekocht. De instroming van de gevechtstanks bij de Koninklijke Landmacht vond plaats van 1969 tot 1971.
Voor de 8 tankbataljons waren er 550 Leopard-1 tanks nodig. Er was echter maar geld voor 415 stuks. Deze werden in 1968 besteld. 53 tanks voor elk van de 6 tankbataljons en 97 tanks voor de reserve voorraad. Dit kostte destijds 500 miljoen gulden. Eind 1969 bestelde de Legerraad nog eens 53 tanks voor een zevende tankbataljon, samen met 30 Leopard-1 bergingstanks (later zelfs 51 bergingstanks). Dit was nodig omdat de Centurion bergingstanks niet geschikt waren om in Leopard-1 tankbataljons op te treden. In 1970 stroomden de eerste van de 468 Leopard-1 tanks binnen bij 1Lk. In 1971 kregen de 3 parate tankbataljons de Leopard-1 tank, daarna in 1972 de 3 mobilisabele tankbataljons en eind 1973 ook het zevende tankbataljon. In 1971 kregen ook 102 en 103 Verkenningsbataljon elk 18 Leopard-1 tanks en namen de verkenners afscheid van de AMX-tank. Hierdoor was de reserve voorraad tanks wel geslonken. Immers 407 van de 468 tanks waren nu ingedeeld.
Voorjaar 1971. Omwapening van de Centurion naar de Leopard-1 tank bij 41 Tankbataljon. Het inrijden van de splinternieuwe tanks door het B-eskadron op de Panzerringstrasse van Bergen-Hohne. Op de voorgrond bataljonscommandant luitenant-kolonel J.W. ‘Sam’ Meijer.
Met de 7 Leopard-1 tankbataljons bleef de KL er één onder de planning. Er was namelijk gepland om het aantal tankbataljons naar 12 te verhogen, zodat ook de mobilisabele 5e Divisie er voldoende kreeg. Dit zouden volgens planning 8 Leopard-1 tankbataljons en 4 Centurion Mk5/7 tankbataljons moeten zijn. Door het ontbreken van het 8e Leopard-1 tankbataljon moesten er nu 5 in plaats van 4 Centurion tankbataljons overblijven. Daarom werden in de eerste helft van de jaren zeventig nog eens 68 Centurion tanks geupgrade naar een 105 mm kanon. Er waren nu 343 geupgrade Centurions. Uit dit aantal werd ook nog eens een zelfstandig tankeskadron gevormd voor de 101 Infanteriebrigade (bedoeld voor het optreden in het legerkorpsachtergebied), zodat er eigenlijk 369 geupgrade Centurions nodig waren. Er was dus een tekort van 2e6 geupgrade tanks. Hoewel er wel plannen bestonden om dit te regelen, werden de financiële prioriteiten elders gelegd. Alle 20 ponder Centurion tanks werden afgevoerd. De 5 Centurion tankbataljons waren het parate 101 Tankbataljon, haar RIM-bataljon (Rechtstreeks Instromend Mobilisabel) en drie mobilisabele tankbataljons van de 5e Divisie. De lichte AMX-tanks van de verkenningsbataljons werden doorgeschoven naar de twee mobilisabele pantserinfanteriebrigades van de 5e Divisie en als anti-tank batterij gebruikt.
Leopard-1 tanks van het A-eskadron 41 Tankbataljon op het oefenterrein Munster-Nord in 1982. Tijdens de Koude Oorlog werd het beroeps- en dienstplichtig personeel voor de tank- en verkenningseenheden opgeleid bij het Opleidings Centrum Cavalerie (OCC) op de Bernhardkazerne te Amersfoort. Op 1 juni 1996 werd dit instituut samengevoegd met het Opleidings Centrum Infanterie (OCI), afkomstig uit Harderwijk, en gereorganiseerd tot het huidige Opleidings- en Trainingscentrum Manoeuvre (OTCMan).
43 Tankbataljon naar Duitsland en grotere oefeningen.
In 1970 besloot het kabinet om de gehele 41e Pantserbrigade in West-Duitsland paraat te stellen. Een RIM-tankbataljon werd afgestoten en het al paraat zijnde 43e Tankbataljon werd nu in West-Duitsland geplaatst. Op 1 augustus 1973 nam het tankbataljon zijn intrek in de nieuwgebouwde Langemannshof kazerne. Uit bezuinigingsmaatregelen werden in 1972 bij de pantserinfanteriebrigades het derde pantserinfanteriebataljon weggehaald. Deze werden gebruikt om de brigades van de mobilisabele 5e Divisie verder te mechaniseren. Het legerkorps telde nu 3 pantserbrigades (13, 41 en 51), 6 pantserinfanteriebrigades (11, 12, 42, 43, 52 en 53) en 1 infanteriebrigade (101). Onder de legerkorpstroepen bevonden zich nog altijd 2 zware verkenningsbataljons (102 en 103) en 1 licht verkenningsbataljon (53).
Het legerkorps begon in deze jaren grotere oefeningen te organiseren. Grotendeels op de openbare weg. Eén van de grootste oefeningen was in september 1973 de oefening ‘Big Ferro’, waaraan 24.000 Nederlandse, 15.000 Duitse, 750 Amerikaanse en 750 Belgische militairen deelnamen. De oefening werd als groot succes gezien en herstelde het vertrouwen in de conventionele gevechtskracht van 1 Lk. Hierna zou elke vijf jaar zo’n grote legerkorpsoefening worden gehouden. In 1978 ‘Saxon Drive’, in 1983 ‘Atlantic Lion’ en in 1988 ‘Free Lion’. De dienstplicht was intussen wel naar 14 maanden gereduceerd, waarvan 4 maanden opleiding in Amersfoort en 10 maanden paraat bij de bataljons. Dienstplichtige kaderleden en specialisten dienden 16 maanden.
Behalve grote oefeningen investeerde de KL ook in betere bewapening om ten minste gelijke tred te houden met de NAVO-bondgenoten en om opgewassen te zijn tegen het Warschau Pact. In 1974 werden Oerlikon 25 mm kanonnen besteld voor de verkenningsvoertuigen M 113 C”&”R. Eerst 234 stuks, later zelfs 266 stuks. Deze boordwapens werden door Wilton Feijenoord in een geschutstoren op de M113 geplaatst, die nu M113 C”&”R werd genoemd. Ook werden in 1975 nog eens 889 Amerikaanse YPR-765 pantserinfanterievoertuigen met 25 mm kanon voor de infanterie besteld. Deze YPR’n kwamen in plaats van de AMX-13 serie en de M113 carriers. Ze vervingen ook de M113’s die bij de tankbataljons voor ondersteunende diensten waren ingedeeld. Eind jaren zeventig waren 7 pantserinfanteriebataljons met het rupsvoertuig YPR 765 uitgerust, terwijl er nog 8 met het YP408 pantserwielvoertuig rondreden.
De M113 Commando & Verkenning. De modificatie van 266 stuks M113 C”&”R met een .50 mitrailleur naar de M113 CV met een 25 mm Oerlikon kanon, werd uitgevoerd door de Nederlandse firma Wilton Feijenoord, onderdeel van het Rijn-Schelde-Verolme concern.
Op 29 augustus 1975 werd 102 Verkenningsbataljon opgeheven om plaats te maken voor 59 Tankbataljon, uitgerust met Centurion tanks. Aanvankelijk ingedeeld bij het Regiment Huzaren van Boreel, maar in 1980 (na veel geharrewar) ingedeeld bij een nieuw opgericht tankregiment, namelijk het Regiment Huzaren Prins van Oranje (RHPO). Er waren hierdoor nu 5 parate tankbataljons (11, 41, 43, 59 en 101).
Invoering van de Leopard-2 tank
In 1976 werd een stuurgroep ingesteld die moest adviseren over de vervanging van de resterende Centurion en AMX-tanks. Er werd aangedrongen op een snelle keuze, vanwege de dan grotere kans voor inschakeling van het Nederlandse bedrijfsleven voor compensatieorders. De stuurgroep beperkte in 1977 de keuze tot twee stuks: de Amerikaanse M-1 Abrams en de Duitse Leopard-2. In maart 1979 koos het kabinet voor de Leopard-2. De reden was het 120 mm kanon, want de M-1 Abrams had slechts een 105 mm kanon. Dit kaliber was noodzakelijk om te kunnen blijven opboksen tegen de groeiende kracht van het Warschau Pact. Economische motieven speelden ook een rol. De Algemene Rekenkamer was in 1990 overigens wel uiterst kritisch over deze aankoop. Ze vond dat de M-1 geen eerlijke kans had gehad en dat slechts 1/3 van de verwachte extra werkgelegenheid was gerealiseerd.
Er moesten 369 Centurion tanks en 131 AMX tanks worden vervangen. Van die 369 waren er slechts 343 in de geupgunde versie, maar de resterende 26 werden bij de vervanging gewoon meegerekend. Maar er was een TNO-studie verschenen die niet langer een één-op-één vervanging nodig maakte. Deze TNO-studie stelde dat er 475 antitankwapens lange dracht en 913 tanks nodig waren. Er waren al 468 Leopard-1 tanks en daarom waren er slechts 445 Leopard-2 tanks nodig. Deze werden in juni 1979 bij Krauss-Maffei besteld en zouden tussen 1981 en 1986 worden geleverd.
In 1979 werden 445 Leopard-2A4NL tanks met 120 mm kanon besteld, die zowel de laatste Centurion Mk5/7 tanks als de AMX-13 tanks bij de Koninklijke Landmacht moesten vervangen.
Om de vermindering van het aantal tanks toch enigszins op te vangen werd het toch al geplande verbeteringsprogramma van de Leopard-1 uitgevoerd. Dit bestond uit extra bepantsering en moderne vuurleidingssystemen, waardoor er ook rijdend gevuurd kon worden. Het benodigde pantser werd in Duitsland besteld en de vuurleidingsystemen bij Honeywell. Alles werd bij 574 Tankwerkplaats in Leusden ingebouwd. Dit modificatieprogramma begon in september 1982, maar er waren hierbij aanzienlijke problemen. Het tijdschema was te krap, de afzonderlijke systemen waren niet in samenhang beproefd, de tanks werden niet in de juiste onderhoudsstaat aangeleverd en bij de inbouw van de vuurleidingssystemen ontstonden technische problemen. In 1984 was het project nog steeds niet afgerond. De vermindering van het aantal tanks werd ook opgevangen door het aantal lange dracht antitank geschut uit te breiden van 159 naar de door TNO berekende 475 stuks. Hiertoe werd het TOW-systeem (draadgeleide raket) ingevoerd. Dit systeem werd opgebouwd op een aantal YP-408 en YPR 765 pantservoertuigen, waardoor de AMX-tanks en de jeeps met terugstootloze vuurmond konden worden afgestoten.
Leopard-1-Verbeterd tanks tijdens de legerkorpsoefening ‘Free Lion’ in september 1988. Pas in 1987 werd het moeizaam verlopen modificatieprogramma van de Leopard-1 tanks afgerond. De storing van het vuurleidingssysteem was het grote euvel. De tank kreeg in het Huzarenjargon al snel de naam ‘Leopard-1-Verprutst’.
Jaren tachtig
De eerste van de 445 Leopard-2A4 tanks werd afgeleverd in juli 1981 op de Bernhardkazerne in Amersfoort. De officiële overdracht was op 3 september 1981. Op 28 juli 1983 ontving 43 Tankbataljon in Langemannshof de eerste Leopard-2 tanks, waarmee de tankvervanging begon. Geheel volgens schema werd die in 1986 afgerond en werd de laatste van de 445 Leopard-2 tanks afgeleverd. Er werd geëxperimenteerd met een groot aantal vrijwilligers (schutter en chauffeur) bij de cavalerie, maar door gebrek aan vrijwilligers was dit niet succesvol en werd de proef gestopt. De dienstplichtigen van 41 Tankbataljon wonnen op hun beurt overigens wel de internationale tankschietwedstrijd om de Canadian Army Trophy (CAT), een prijs die later ook door andere Nederlandse tankbataljons werd gewonnen. Later dan gepland ontving 101 Tankbataljon de Leopard-1-Verbeterd (november 1984) en pas in 1987 werd het moeizaam verlopen modificatieprogramma van de Leopard-1-V afgerond. De storing van het vuurleidingssysteem was het grote euvel. In 1987 werd een nieuw project gelanceerd op de Leopard-1-V verder te verbeteren. Dit project lukte maar ten dele. Ook lukte het door diverse oorzaken niet om de Leopard-1-V van nachtzichtapparatuur te voorzien.
Einde van een tijdperk
Direct na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie (na een reeks turbulente politieke gebeurtenissen tussen januari 1990 en december 1991) begonnen de bewindslieden al snel met innen van het ‘vredesdividend’. In de zomer van 1993 werd de dienstplicht voor soldaten met twee maanden verkort naar 12 maanden. Aan het einde van dat jaar maakte de BLS bekend dat het ongewenst was om nog langer het Warschau Pact of de Sovjet-Unie als ‘vijand’ in de oefenstukken te noemen. Daarna ging het hard. Op 1 mei 1997 werd de opkomstplicht opgeschort. De Tweede Kamer stemde met de aanvaarding van de toenmalige Prioriteitennota, hiermee in. De praktijk liep hierop vooruit want sinds 22 augustus 1996 werden er al geen dienstplichtigen meer opgeroepen.
Operationele inzet van Leopard-2A4 tanks van het A-eskadron 101 Tankbataljon in voormalig Joegoslavië tijdens de Implementation Force (IFOR) missie in 1996.
Met de tanks ging het min of meer op dezelfde manier. De Leopards-1-V tanks verdwenen als eerste, ze werden verkocht aan Griekenland en Chili. In januari 1993 werd besloten het bestand Leopard-2 tanks te verlagen tot 330. In 1996 werden 114 stuks voor 310 miljoen gulden verkocht aan Oostenrijk. In 1993 was overeengekomen 330 voertuigen tot A5 standaard (verbeterde bepantsering) te modificeren, maar dit werd verminderd tot 180 tanks, die in 2001 echter nog wel op A6 standaard werden gebracht (een langere schietbuis met een hogere mondingssnelheid). Van de overige tanks werden er 52 verkocht aan Noorwegen.
In 2001 vond nog een gevechtswaardeverbetering van de Leopard-2 plaats. Een upgrade van Leopard-2A5 naar Leopard-2A6 met o.m. een langere schietbuis 120mm. Een Leopard-2A6 van het A-eskadron 11 Tankbataljon tijdens een schietserie in Bergen-Hohne in 2002.
Ook de verkenningsbataljons betaalden een tol. 103 en 104 Verkenningsbataljons werden opgeheven, evenals de mobilisabele 102 en 105 Verkenningsbataljon. Hiervoor in de plaats kwamen Brigade VerkenningsEskadrons (41, 42, 43 BVE) en 103 en 104 Grond Gebonden Verkennings Eskadron (GGVE) binnen het 103 ISTAR bataljon. Met het opheffen van de 41e Lichte Brigade (voorheen 41e Pantserbrigade) in Duitsland, verdween ook 41 BVE. 103 GGVE werd later omgevormd tot 11 BVE, zodat de drie huidige manoeuvrebrigades allen over een eigen verkenningseskadron beschikken. 104 GGVE bleef haar ISTAR (later JISTARC) taak behouden.
In 2010 had Nederland nog 116 Leopard-2A6 gevechtstanks, waarvan er nog ongeveer 60 bij twee tankbataljons rondreden (11 en 42 Tankbataljon). De overige waren opgeslagen. Op 8 april 2011 werd besloten om alle overgebleven Leopard-2A6 tanks uit te faseren vanwege de bezuinigingen. Als gevolg hiervan, en een verdere verlaging van het defensiebudget, werd in april 2011 het einde van de laatste twee tankbataljons aangekondigd. Slechts enkele weken later, op 18 mei 2011, klonk het laatste schot van een Nederlandse Leopard-2A6 tank op baan 8C van het militair oefen- en schietterrein Bergen-Hohne in Duitsland. Finland nam ten slotte 100 Leopard-2A6 tanks over. Met het verdwijnen van de tanks uit de krijgsmacht, werden ten slotte ook de Regimenten Huzaren Prins Alexander, Prins van Oranje en Van Sytzama op ceremoniële wijze opgeheven.
Kapitaalvernietiging zonder weerga. Op 20 januari 2014 werden 100 Leopard-2A6 tanks verkocht aan Finland voor € 200 miljoen. De tanks werden in 5 series van 20 stuks per jaar (als nieuw en compleet met alle uitrustingsstukken) verscheept naar Finland. De laatste 16 Leopard-2A6 tanks verdwenen in 2015 naar Duitsland als onderdeel van het samenwerkingsproject ‘Taurus’. Het voorlopig einde van de tanks bij de Koninklijke Landmacht.
Terugkeer van de tanks
In 2015 werd besloten het resterende aantal van 16 Leopard-2A6 tanks uit de verkoop te halen en weer in te zetten. Dit gebeurde door een constructie waarin de 16 overgebleven Leopard-2A6 tanks werden geschonken aan Duitsland, die ze moderniseerde naar de toen modernste versie (Leopard-2A7+). In ruil daarvoor werd een Nederlands OTK-peloton (Opleidings-, Trainings- en Kennisbehoud peloton) naar Duitsland gestuurd, wat later werd uitgebreid tot een compleet eskadron uitgerust met 18 Leopard-2A6 tanks, ingedeeld bij het Duitse Panzerbataillon 414. Nederlandse cavaleristen op Duitse tanks. Andersom werd dit Duitse tankbataljon onderdeel van de Nederlandse 431e Gemechaniseerde brigade. Op deze manier behield de Koninklijke Landmacht kennis en ervaring over het optreden met gevechtstanks. Een recent verschenen evaluatierapport over dit Duits-Nederlandse project ‘Taurus’ was niet onverdeeld positief. Naast politieke, kennisbehoud en financiële voordelen, zaten er ook operationele nadelen aan deze samenwerkingsconstructie. In 2020 werd in het kader van de Herinrichting van het Cavaleriebestel een nieuw tankregiment opgericht, het huidige Regiment Huzaren Prinses Catharina-Amalia.
Een Leopard-2A6MA3 van het Duitse Panzerbataillon 414, gelegerd in Lohheide op de Lüneburger Heide. Eén eskadron (18 tanks) wordt volledig bemand door Nederlandse cavaleristen. Dankzij de samenwerking met Duitsland werd een oplossing gevonden voor het behoud van kennis en ervaring van het tankoptreden.
In oktober 2024 werd in de Defensienota de verwerving van 46 Leopard-2A8-gevechtstanks aangekondigd. Nederland sluit hiervoor aan bij een initiatief van de Duitse regering. De bedoeling is dat de eerste moderne gevechtstanks in 2027 instromen en de laatste in 2030. De krijgsmacht heeft vanaf dat moment weer een volledig tankbataljon, met plek voor 500 militairen. Defensie wil een deel van deze gevechtscapaciteiten invullen met onbemande systemen, waarvoor een Concept Development & Experimentation Traject is gestart. Hierdoor bedraagt de initiële behoefte niet de gebruikelijke 52 gevechtstanks, maar 46 stuks. Dit aantal is het minimale dat nodig is voor een operationeel tankbataljon met voldoende opleidingscapaciteit en reserves. Voor de resterende 6 gevechtstanks wil Defensie optieruimte in het contract opnemen. De organisatie besluit uiterlijk 2027 of deze optie wordt gelicht. Dit is afhankelijk van de technologische haalbaarheid en de tijdsduur waarmee de defensie-industrie operationeel inzetbare onbemande systemen kan ontwikkelen en produceren. Op deze manier weet Defensie zeker dat er in 2030 sprake is van een volwaardig tankbataljon.
Tegelijkertijd met deze aanschaf wordt wel nagedacht over de verdere uitbouw van de tankcapaciteit en nagedacht over de rol van de gevechtstanks op het slagveld. Vooral de toegenomen anti-tank en drone-dreiging noodzaken hiertoe. Zo bestaan er ideeën om de tank meer als een lanceerplatform te gebruiken naast de mogelijkheid van het uitbrengen van direct vuur. Hoe dan ook: de combinatie van mobiliteit, vuurkracht en incasseringsvermogen zal altijd een plek behouden op het slagveld. Dat was zo in het verleden, dat is nu nog zo en dat zal ook altijd in de toekomst zo blijven. Zei het in een andere vorm.
Terugkeer van de tanks. Vanaf 2030 moet er een volwaardig Nederlands tankbataljon gereed staan, uitgerust met Leopard-2A8 tanks met Active Protection System. Zo mogelijk in combinatie met onbemande systemen.
SYMPOSIUM.
Combined Arms Symposium.
De meerwaarde van eenheid van opvatting
Kolonel Hans van Dalen & Luitenant-kolonel b.d. Ed Westerhuis
Op 3, 4 en 5 december 2024 heeft het door de Vereniging Officieren Cavalerie (VOC) en Vereniging Infanterie Officieren (VIO) georganiseerde ‘Combined Arms Symposium’ plaatsgevonden op de Bernhardkazerne in Amersfoort. De uitvoering lag fysiek in handen van het Opleidings- & Trainingscentrum Manoeuvre (OTCMan) en het Land Warfare Center (LWC). Het symposium werd druk bezocht. Honderden officieren en onderofficieren vanuit een grote diversiteit aan staven, eenheden en onderdelen van de defensieorganisatie hadden de weg naar dit belangrijke symposium gevonden. Het centrale thema was het nader bestuderen van de gevolgen van de huidige technologische ontwikkelingen en de veranderde operationele context als gevolg van de oorlogen in Oekraïne en Gaza voor het gevecht van de verbonden wapens. Terwijl het programma op de eerste dag (3 december) zich richtte op het belang van het kunnen uitvoeren van militaire operaties op het hogere tactische (formatie) niveau (brigade niveau en hoger), concentreerden de beide hierop volgende dagen (4 en 5 december) zich op de veranderingen van het vechten binnen een Battlegroup (bataljon plus).
Formatie niveau
Na een welkomstwoord door kolonel Hans van der Linden (commandant Land Warfare Center) en een introductie van luitenant-generaal Nico Tak (commandant 1st German Netherlands Corps en voorzitter VOC) nam luitenant-kolonel Pieter Soldaat (LWC) het woord. Hij legde uit hoe divisies en legerkorpsen zijn ontstaan. In een sneltreinvaart nam hij zijn gehoor mee door de geschiedenis van oorlogvoering (van Lodewijk XIV, Frederik de Grote, Napoleon, Von Molkte ‘Der Ältere’, Russisch-Japanse oorlog, tot en met de Eerste en Tweede Wereldoorlog). Hij legde uit dat deze niveaus geïntroduceerd waren om met snelgroeiende legers te kunnen blijven manoeuvreren in grotere (en zelfstandige) eenheden. Het divisie- en korpsniveau (later ook legers en legergroepen) zorgde volgens hem ervoor dat manoeuvre (en ordening) mogelijk bleef op het slagveld. Hij legde dit vervolgens duidelijk uit aan de hand van de oude operatieplannen van het Nederlandse Eerste Legerkorps uit de Koude Oorlog.
Welkom en introductie door luitenant-generaal Nico Tak, commandant 1st German Netherlands Corps en voorzitter van de Vereniging Officieren Cavalerie.
Hoe deden we dat ook alweer
Komend vanuit een periode van 30 jaar draconische bezuinigingen en kleinschalige operaties – die hier en daar behoorlijk fel waren – zijn we op een soort ontdekkingsreis waarbij we steeds beter zien waar we naar toe moeten. Het betekent echter wel dat we vaststaande ideeën moeten durven loslaten en moeten experimenteren, en met vallen en opstaan beter moeten worden. Een grootschalig conflict begin je met een beroepsleger en eindig je met een dienstplichtigenleger.
Na luitenant-kolonel Pieter Soldaat nam luitenant-kolonel Rob Knoben het woord (staf Commando Landstrijdkrachten – CLAS). Hij ging globaal in op de nieuwe NAVO-plannen om de organisatie aan te passen en de afschrikking aan de oostflank te versterken: het NATO Force Model en de NATO Regional Plans. Er is sprake van een indeling van eenheden in zogenaamde ‘Tiers’: eenheden met verschillende reactietijden. Daarnaast is er meer aandacht voor voorraadvorming, strategische verplaatsingen en ondersteunende troepen voor de hogere bevelsniveaus. Hij benadrukte dat de nieuwe plannen niet alleen een inzet aan de oostflank betekenen, maar dat deze plannen ook consequenties hebben voor alle geledingen van onze maatschappij. Ook de Nederlandse krijgsmacht zal hierdoor veranderen en is al aan het veranderen. Deze briefing gaf vooral voor de minder ingewijden een prima inkijk in de veranderingen die momenteel binnen de NAVO gaande zijn.
De uitdagingen van verplaatsingen van Nederland naar de Baltische staten: de voorbereiding, verplaatsing en gereedmaken (Reception Staging Onward Movement & Integration – RSOMI) van alle eenheden werd duidelijk uitgelegd door brigadegeneraal Tjeerd Blankenstein.
Na een korte koffiepauze ging generaal-majoor Hannemann (plaatsvervangend commandant 1st German Netherlands Corps – 1 GNC) in op de tijd/ruimte factoren van het optreden van 1 GNC. In een dynamische presentatie liet hij zien dat het Corps zich goed voorbereid op haar nieuwe taak in de Baltische Staten en met welke dimensies rekening moet worden gehouden. De door hem geschetste tijd/ruimte factoren zijn immens en de uitdagingen niet gering. Het belang van een adequate afschrikking en verdediging is echter overduidelijk door de gebeurtenissen in de Oekraïne. Aan de hand van de vier taken van 1 GNC liet hij zien hoe deze werden uitgevoerd, waarbij hij extra aandacht schonk aan ’targeting’ in de diepte en het belang van Command & Control op het hoog dynamische gevechtsveld. Zijn presentatie werd gevolgd door een duo presentatie van kolonel Marcel de Beus en luitenant-kolonel Gert-Jan Chrispijn, die ingingen op de rol en de taakuitvoering van de Duitse 10.Panzerdivision (inbegrepen de 13 Lichte Brigade) in deze NATO-plannen. Opbouw, voorbereiding en oefeningen kwamen voorbij, gevolgd door uitleg over tijdschema’s en operatiegebieden. Ook werd er ingegaan op de verschillen tussen het corps- en het divisie niveau.
De ochtendsessie werd afgesloten met een presentatie over de tijd/ruimte factoren van een brigade. Dit werd duidelijk uitgelegd door brigadegeneraal Tjeerd Blankenstein, die eerder chefstaf van de Very High Readiness Joint Task Force – VTJF (rotatie PanzerGrenadierBrigade 37) was geweest. Hij benadrukte het belang van de voorbereiding, verplaatsing en gereedmaken (Reception Staging Onward Movement & Integration – RSOMI) van alle eenheden en liet hierbij de vele uitdagingen zien. Hij stelde dat dit niet alleen theoretisch gedaan moest worden maar dat ‘live-oefeningen’ van groot belang worden om de schaal van de problemen en de noodzakelijke oplossingen goed duidelijk te krijgen.
Een game changer. De grote gevolgen van de massale inzet van drones (van verkennings- tot aanvalsdrones) op het moderne gevechtsveld kwamen tijdens dit driedaagse symposium duidelijk tot uiting.
Na de lunchpauze ging luitenant-kolonel Rutger Saathof hier verder op in. Hij had als commandant van 42 Pantserinfanteriebataljon namelijk zelf deelgenomen aan zo’n strategische verplaatsing van het Nederlandse grondgebied naar de Baltische Staten tijdens oefening Grand Quadriga 2024. Inbegrepen een rivierovergang met brugslagmateriaal. Uit zijn presentatie bleek nogmaals het grote belang van goede administratieve voorbereidingen, goede tijd- en ruimte planning en het rekening houden met onvoorziene omstandigheden, zoals weer en terrein, uitval, vermoeidheid en het belang van coördinatie met zowel de militaire vervoersorganisaties als de civiele autoriteiten. Hij noemde de strategische verplaatsing een operatie op zich, dat zeker ‘live’ jaarlijks beoefend moet worden.
Nadat hij de huidige problemen en oplossingen uit de doeken had gedaan, werd het tijd om te gaan kijken naar een historisch vergelijkbare situatie. Hiervoor was het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) uitgenodigd. Bij monde van drs. Serge Blom kreeg het publiek in vlot tempo het scenario van de Duitse 7.Panzerdivision uit 1941 voorgeschoteld. Deze divisie maakte bij de Duitse inval in de Sovjet-Unie in juni 1941 deel uit van Panzergruppe 3 (Heeresgruppe Mitte) en was toen door de Suwalki-corridor opgerukt naar het oosten (‘Schnell und rücksichtlos vorwärts’). Aan de hand van oude Duitse stafkaarten en Duitse (korte) bevelen liet Serge Blom de opmarsroutes, verzamelgebieden en afwachtingsgebieden zien van de Duitse eenheden in Litouwen. Duidelijk werd dat het operatiegebied enorm vol zat met eenheden en dat er verzadiging was van wegen en afwachtingsgebieden. Reden om dit goed te plannen en te coördineren. Een uitdaging op zich en iets waar de Duitsers aan het begin van de Tweede Wereldoorlog in uitblonken. Hoewel ook zij, nog voor de strijd uitbrak, met aanzienlijke verkeersproblemen en verkeersopstoppingen te maken hadden. Serge Blom begon zijn presentatie met een video uit de gamewereld, die het belang van synchronisatie zeer duidelijk maakte. De (Amerikaanse) kreet: ‘Charge?…Leeeerooooy Jeeeenkinsss???’ zal niemand meer vergeten.
Op het buitenterrein van het symposium een display van nieuwe pantser- en wielvoertuigen. Hier onder meer (v.l.n.r.) de Skyranger van Rheinmetall, de GRF Vector van Defenture en de Caracal van Mercedes-Benz.
Oekraïne
Tijd om weer naar het heden terug te keren. Luitenant-kolonel Pieter Soldaat (LWC) betrad weer het podium. Hij ging uitgebreid in op de ervaringslessen van de Oekraïne oorlog en de gevolgen hiervan voor de hogere tactische niveaus. Hij stelde dat als gevolg van de diverse technologische ontwikkelingen en de militaire (uitputting) strategie de fronten feitelijk stilstonden en er sprake is van een positie-oorlogvoering (‘Stellungskrieg’). Loopgravenstelsels, onderkomens, hindernisgordels en mijnenvelden domineren het gevechtsveld met aan beide zijden zones des doods, waarin massaal aanwezige drones elke vorm van beweging feitelijk bemoeilijken. Spreiding en camouflage waren van groot belang. Maar ook geoefendheid in het onderling samenwerken op het laag tactisch niveau van peloton en compagnie waren belangrijk en de relatieve ongeoefendheid van Oekraïense troepen, vaak (te) kort opgeleide burgers, leidde tot relatief veel verliezen.
Nog was de dag niet ten einde, want de bovengenoemde lessen moesten nog aan de hand van een actuele situatie worden uitgelegd. Dit deed kapitein Randy Noorman (NIMH). Na een historische introductie van het fenomeen ’tactische crisis (concentratie of spreiding), liet hij aan de hand van het Oekraïense Robotyne offensief zien waarom dit offensief was mislukt. Hij liet zien dat door diepe mijnenvelden, smalle corridors, drones en concentratie van vuur, we van geconcentreerde gemechaniseerde aanvallen weer terug zijn geschoven naar kleinschalige uitgestegen (of geheel te voet) infanterie aanvallen, met ‘combined arms’ zelfs tot in de infanteriegroepen. Door sensoren in combinatie met precisievuur zijn we in feite weer in een soort van ‘stalemate’ gekomen, waar we op dit moment nog geen duidelijke oplossing voor hebben. Kapitein Noorman zag drie oplossingsrichtingen:
1. Plaatselijk en tijdelijk de sensor to shoot cyclus van de tegenstander onderbreken (zodat de voorwaarden voor concentratie van middelen hersteld kunnen worden).
2. Zwaardere wapens delegeren naar lagere niveaus zodat kleine infanterie formaties zelf over de noodzakelijke vuurkracht beschikken om door de vijandelijke verdediging heen te breken.
3. Command & Control van de tegenstander ondermijnen door Elektronische Oorlogvoering (EOV), zodat zijn onderlinge samenhang verloren gaat en hij gedwongen wordt weer te concentreren en daardoor kwetsbaarder wordt.
In Oekraïne is sprake van een positie-oorlogvoering (‘Stellungskrieg’). Loopgravenstelsels, onderkomens, hindernisgordels, mijnenvelden domineren het gevechtsveld met aan beide zijden zones des doods, waarin massaal aanwezige drones elke vorm van beweging feitelijk bemoeilijken. Een overzicht van een hindernissengordel van de Russische Federatie met een diepte van zo’n 20 km.
Als laatste nam de dagvoorzitter kolonel Hans van Dalen het woord. Hij leidde aan de hand van een paar stellingen een half uur durende discussie over de veranderingen van oorlogvoering op de hogere tactische niveaus en mogelijke oplossingsrichtingen. Als uit de discussies er iets duidelijk werd, is het wel dat dit complexe materie is, die studie, militaire expertise en creativiteit op de hogere niveaus nodig heeft. Het dienen en ervaring opdoen van officieren en onderofficieren in hogere militaire staven is daarom erg belangrijk, zo niet essentieel, als je toekomstige uitdagingen op het slagveld wilt overwinnen. De dag eindigde met een ander slagveld, namelijk een borrel om de ervaringen van de dag uit te wisselen, netwerken te onderhouden en nieuwe contacten op te doen. Kortom, een zeer geslaagde dag die qua opzet en inhoud voldeed aan het oogmerk.
Bataljonsniveau en lager
Op de tweede en derde dag (4 en 5 december) werd ‘combined arms’ op het bataljonsniveau en lager besproken en vooral gedemonstreerd. Beide dagen waren identiek van opzet. Na een aansprekende presentatie van kolonel Harm van der Have (commandant Opleidings & Trainingscentrum Manoeuvre) over de veranderingen op het gevechtsveld, inclusief een spetterende clip, ging luitenant-kolonel Pieter Soldaat wederom in op de ervaringslessen vanuit de huidige oorlog in Oekraïne. Dit keer concentreerde hij zich op lessen voor de lagere tactische niveaus, waaronder hoe een loopgraaf te zuiveren, hoe ellendig het leven van een soldaat in de loopgraven kon zijn, de continue dreiging van drones vanuit de lucht, het belang van onderlinge samenwerking, leiderschapslessen, enz. Hij verwees ook naar bestaande YouTube filmpjes (van beide zijden) die de oorlogsellende goed in beeld brachten. Ademloos hing het publiek aan zijn lippen.
Lessen voor de lagere tactische niveaus. Veel informatie over de grimmige ervaringen van de loopgravenoorlog in Oekraïne.
Dag 2 en 3 werden verder ingevuld met een groepsgewijs roulatieschema. Het publiek werd verdeeld in negen kleine groepen die in diverse sessies binnen 3 clusters uitgelegd kregen hoe een gemotoriseerd, gemechaniseerd of luchtmobiel bataljon (battlegroup) optreedt. Ook werd in de diverse sessies uitgelegd hoe dit optreden versterkt of ondersteund wordt met o.a. vuursteun, geniemiddelen, geneeskundige inzet, logistiek, Cyber & Elektromagnetische Activiteiten (CEMA) en verbindingen. Tijdens deze sessies werd tevens ingegaan op veranderingen van optreden en op nieuw aangekocht of in aantocht zijnde voertuigen en uitrustingsstukken. Ook het Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS) kon uitgebreid bezichtigd worden. Majoor Rob Fransen informeerde de deelnemers over de belangrijkste facetten van de Mid Life Update van het CV90 pantserinfanterievoertuig en de invoering van de Leopard-2A8 gevechtstank.
De defensie-industrie was tijdens dit symposium met een vijftiental bedrijven goed vertegenwoordigd. Bij elk station waren stands ingericht waar men zich op de hoogte kon stellen van de laatste ontwikkelingen op het gebied van wapens tot en met drones en van verbindingsmiddelen tot en met camouflagetechnieken. Nieuwe pantser- en wielvoertuigen en de grotere wapensystemen stonden opgesteld op het buitenterrein, waar ook regelmatig demonstraties met drones werden gegeven.
Dag 2 en 3 werden ingevuld met een groepsgewijs roulatieschema. De deelnemers werden verdeeld in negen kleine groepen die in diverse sessies, als onderdeel van 3 clusters (light – medium en heavy), uitgelegd kregen hoe een gemotoriseerd, gemechaniseerd of luchtmobiel bataljon (battlegroup) optreedt.
De beide dagen waren, net zoals de eerste dag, goed bezocht vanuit alle geledingen van de defensieorganisatie en daarbuiten. Commandant Landstrijdkrachten, luitenant-generaal Jan Swillens, sloot de tweede dag af met een vlammend betoog waarbij hij niet alleen het belang van dit symposium benadrukte, maar ook zijn blik op de toekomst richtte. De Koninklijke Landmacht staat momenteel voor veel uitdagingen, maar de meerwaarde van eenheid van opvatting is tijdens deze dagen in ieder geval nogmaals duidelijk geworden.
Terwijl op de eerste dag (georganiseerd door de VOC, dus cavalerie) werd gegeten vanaf porselein en geborreld met kaasplankjes en rode of witte wijn, ging de tweede en derde dag (georganiseerd door de VIO, dus infanterie) gepaard met kartonnen bekers, vuistvoedsel, foodtrucks, bier en braadworst. Alles dus geheel in stijl. Het waren drie zeer geslaagde dagen.
Ook de Genie gaf tijdens het symposium uitleg welke veranderingen bij dit Wapen gaande zijn en welke uitrustingsstukken worden verbeterd of aangekocht, waaronder de drie nieuwe brugslagsystemen.

Ehrenkreuz der Bundeswehr in Gold.
Een memorabel begin van 2025 voor commandant 1st German-Netherlands Corps, luitenant-generaal Nico Tak. Tijdens de Nieuwjaarsreceptie in Münster ontving hij uit handen van de Chief of Staff het Ehrenkreuz der Bundeswehr in Gold. Generaal Tak ontving deze prestigieuze onderscheiding als eerbetoon en waardering voor zijn grote toewijding voor het bevorderen van de duurzame vriendschap en samenwerking tussen Duitsland en Nederland. Het Ehrenkreuz der Bundeswehr werd ingesteld in 1980 en is de hoogste Duitse militaire onderscheiding. Hij wordt uitgereikt bij unieke dienstprestaties, voorbeeldig leiderschap en voor het versterken van partnerschappen en bondgenootschappelijke samenwerking. De Goud variant wordt zelden uitgereikt en is bedoeld voor hen die op het hoogste niveau presteren. De VOC is uitermate trots op onze voorzitter. Generaal, van harte gefeliciteerd!

Herinneringen aan mijn diensttijd.
Belgen
Luitenant-kolonel der Huzaren b.d. Leo Venrooy
Het oefenterrein Vogelsang in de Eifel. Alhoewel dit gebied is gelegen in Duitsland, baatte België sinds het begin van de vijftiger jaren van de vorige eeuw dit oefenterrein uit. Ook Nederlandse eenheden maakten soms gebruik van de schiet- en oefenmogelijkheden. Omdat de tanktrein pas in de nacht van zondag op maandag zou worden geladen, ben ik op vrijdagmiddag met een voordetachement, waaronder de drie pelotonscommandanten, met een paar jeeps naar de oefenlocatie gereden. Dit om te voorkomen dat op maandag kostbare oefentijd verloren zou kunnen gaan omdat door de tankpelotons de verkeerde weg zou kunnen worden gereden. Na onze aankomst in Kamp Vogelsang omstreeks 16.30 uur die vrijdagmiddag hebben wij ons omgekleed en opgefrist. Om 17.30 uur waren de drie pelotonscommandanten en de verbindingsofficier present in de officiersmess om de avond door te brengen. De barkeeper is een Belg. Eén van de kornetten vroeg de verbindingsofficier: ‘Ritmeester, mag ik u iets te drinken aanbieden?’. Deze antwoordde met luide stem ‘Champagne’. De Belgische barkeeper hoorde dat en zei ‘Dat heb ik’, trok achter de bar een luik in de vloer open en daalde af naar de kelder. Betrokken ritmeester riep hem met nog luidere stem na: ‘Breng maar meteen een doos mee’. Het werd een plezierige avond, maar het vertrek naar het oefenterrein was gepland voor zaterdagmorgen om 07.30 uur en daaraan hielden wij ons. ’s Avonds een vent, ’s morgens ook een dweil. Met twee jeeps het terrein in, de verbindingsofficier met een kornet achterin in de ene jeep en ik met twee kornetten in de andere jeep. Waarschijnlijk omdat de tankbaan nogal hobbelig was, vroeg de kornet op een gegeven moment met een benauwd stemmetje: ‘Ritmeester mag ik er even uit?’, en voor ik een antwoord kon geven had deze kornet zich al uit het voordeurtje gewurmd. Naast de tankbaan stond de man z’n maaginhoud te deponeren. De ritmeester verbindingsofficier – circa 1.95 m hoog en 1.50 m breed – legde zijn hand op de schouder van de doodzieke kornet en zei: ‘Ik zie het al. Ik heb slecht nieuws voor je, er komt nog veel meer want er zitten nog harde stukjes in’.
Kamp Vogelsang
Op het oefenterrein in Leopoldsburg oefende een tankeskadron van het bataljon waar ik de S3 functie vervulde. Het was in het begin van de oefenperiode van deze eenheid, dus werd er gestart met pelotonsoefeningen. Terwijl ik van peloton naar peloton reed, kruiste ik enige malen de weg van een Belgische infanterie-eenheid. Het viel mij op dat één van de soldaten met een stuk boomstam op zijn schouder liep. Omdat ene Joseetje met een rijdende patat-frites wagen rond lunchtijd zich altijd installeerde langs de weg door het Gemeentebos, werd daar altijd ook door onze huzaren de lunch genuttigd. Ook het Belgische infanteriepeloton met hun luitenant arriveerde even later met de man met de boomstam nog steeds op de schouder. Ik vroeg de luitenant of die boomstam een bazooka-nabootser moest voorstellen. ‘Neen, mijn majoor’ antwoordde hij, ‘dat is de soldaat Vercouteren en um zal nooit meer vergeten dat um vanmorgen z’n zakmes niet bij um had’.
Oproep
Tijdens VOC-bijeenkomsten worden vaak prachtige verhalen verteld. Verhalen die meestal herinneringen oproepen aan humorvolle gebeurtenissen tijdens de diensttijd van de verteller. De redactie van de VOC-Mededelingen is op zoek naar deze verhalen. Aarzel daarom niet, maar zet ‘de herinnering aan uw diensttijd’ op papier en stuur hem op naar de redactie van dit blad. Wij kijken er naar uit. Bedankt!
Wisselingen
VAN DE REDACTIE
Het is inmiddels 2025. Er staan grote veranderingen voor de deur vanwege de dynamische internationale omgeving. Er hebben het afgelopen jaar o.a. diverse machtswisselingen plaatsgevonden, waarvan die in Syrië (de val van het regime Assad) en de verkiezingswinst van Donald Trump in de Verenigde Staten, de meest in het oog springende zijn. We mogen echter niet vergeten dat in veel Europese landen de bevolking in het afgelopen jaar voor een conservatievere koers gekozen heeft. Progressieve en idealistische denkbeelden hebben plaats gemaakt voor terughoudendheid, zoals het terugdringen van immigratie, het behoud van koopkracht en de bescherming van de eigen identiteit en cultuur. De vraag is echter of we binnen de Landmacht dezelfde koerswijziging moeten inslaan. De redactie denkt van niet. Niet alleen de veranderende internationale context, maar zeker ook de golf van disruptieve technieken in combinatie met voortzetting van de oorlogen in het Midden-Oosten en Oekraïne noopt ons tot herbezinning op bestaande technieken, tactieken en operationele concepten. Dit vraagt veel van ons. Dit vraagt ook om afstand te nemen van onze oude vertrouwde ervaringen en het omarmen van nieuwe, onbekende technieken. Ook als we daar zelf geen verstand van hebben of het inzicht ontberen. We moeten vertrouwen op de huidige generatie jonge militairen en deze de ruimte geven om hiermee te experimenteren en te oefenen. En ze de mogelijkheid geven om fouten te maken. Ruim baan om te leren.
De redactie wil hier een bijdrage aanleveren, door artikelen te publiceren over nieuwe technieken en nieuwe manieren van optreden. We roepen onze lezers daarom op hierover te schrijven, zodat er over gediscussieerd kan worden. Maar dat kan niet zonder enig besef waar we vandaan komen. Daarom als ‘start’ een artikel over de tanks in de Nederlandse krijgsmacht. Dit artikel geeft inzicht in de historie waarom we ooit zoveel tanks hadden en welke keuzes hier destijds aan ten grondslag lagen.
Vernieuwender zijn de artikelen in deze editie over de uitzendingen en oefeningen van 11, 42 en 43 BVE. Deze laten zien dat de huidige generatie cavaleristen niet stil staat, maar continue de ‘inzet’ randen scherper maken, zodat ze er ‘staan’ als erom gevraagd wordt. We wensen u als redactie veel leesplezier en zien belangstellend uit naar uw bijdragen over de innovatie van technieken, tactieken en concepten van onze cavalerie-eenheden.
Op 24 december 2024 bracht premier Dick Schoof een bezoek aan de eFP Battlegroup in Litouwen en sprak hij uitgebreid met de mannen en vrouwen van Panzerbataillon 414.
Zijn bezoek werd zeer op prijs gesteld.